Eeuwenlang vonden mannen werk in de steengroeven in het Bergische Land. Hoewel het werk hard en gevaarlijk was, was het een mogelijkheid geld te verdienen voor hun gezin.
In de steengroeven ontwikkelde zich een verdeling van het werk die tientallen jaren bleef bestaan. Er waren mensen die struiken en grond van de rotsen haalden en het steenafval naar grote steenbergen brachten. Andere arbeiders braken de steenblokken uit de hellingen om ze vervolgens met grote inspanning in handzame blokken te hakken. Om de blokken uit de hellingen te halen werd ook buskruit gebruikt. De splijters zaten voor hun open hutten en verwerkten de steen tot het gewenste product. Zij hadden hun naam te danken aan de splijthamers die ze gebruikten. Ze werkten twaalf uur per dag en verwerkten in die tijd een halve kubieke meter Grauwacke. De steenhouwers deden het fijnere werk. Hun werk heeft overleefd in de vorm van grafstenen op de begraafplaatsen in de regio. De smeden aan hun rokende smidsvuren zorgden voor de reparatie en het onderhoud van de gereedschappen.
De arbeiders in de groeven droegen stevige corduroy broeken, de zogenaamde manchester broeken, en stevige schoenen met stalen kappen aan de punten en spijkers onder de zolen om uitglijden te voorkomen. En natuurlijk droegen ze ook petten. Als gereedschap gebruikten zij vuisthamers, hamers met aan beide kanten een brede kop, bouchardhamers, winkelhaken, richtlatten, slagbeitels, een groot aantal spitse beitels en stompe bossierbeitels.
Het oudste nog bewaard gebleven arbeidsreglement voor een steengroeve dateert uit het jaar 1892. De Bergische en Märkische Steinindustrie vond orde en discipline zeer belangrijk. Verboden was ‘onbetamelijk gedrag jegens leidinggevenden en andere medewerkers’, ‘ongehoorzaamheid’ en ‘het opruien van de arbeiders het werk neer te leggen’. Ongewenst waren ook ‘drinkgelagen op de werkplek’.
De omgeving van Gummersbach en Wipperfürth had nog steeds een uitgesproken agrarisch karakter, maar de meer dan 100 steengroeven hoorden tot de belangrijkste werkgevers. Ze lagen als parels aan een snoer langs de spoorlijnen en varieerden van kleine bedrijfjes voor extra inkomsten tot grote vennootschappen. In 1913 werkten hier meer dan 2.000 mensen in de steengroeven die meer dan één miljoen ton Grauwacke dolven en verwerkten. Al in 1903 werd de werktijd per decreet beperkt tot 10 uur per dag. Dit had ook gevolgen voor de lonen die werden uitbetaald afhankelijk van de wekelijkse prestatie. Er gold een algemeen verbod op vrouwen- en kinderarbeid.
Heel lang konden de steengroeven profiteren van grote aantallen ongeschoolde arbeiders. Toen in 1909 jongeren tussen 14 en 16 jaar niet meer in de steengroeven mochten werken, reageerde het verband van West-Duitse eigenaren van steengroeven met een protestbrief van meerdere bladzijden. De branche vreesde een ‘grote geldelijke schade’ voor de werknemers, maar vooral voor de bedrijven zelf.
In 1890 werden er voor het eerst Italiaanse arbeiders voor de steengroeven aangeworven. Deze arbeiders kwamen vooral uit de arme bergstreken in Noord-Italië, zoals Belluno, Trentino en Veneto. Voor de Eerste Wereldoorlog maakten de ‘Transalpini’ ongeveer 25% uit van alle arbeiders. In de steengroeve van Carl Kind bij Marienheide-Kotthausen was zelfs 50% van de ruim 500 arbeiders afkomstig uit Italië. Ze woonden in zogenaamde ‘gezellenhuizen’ of waren in de kost op boerderijen. In de wintermaanden gingen ze weer naar huis naar hun gezinnen.