De leerjongen

Pas na de aanleg van spoorlijnen kon de Grauwacke uit het Bergische Land concurreren op de markten buiten de regio. Hoe korter de afstand van een groeve tot een station was, des te eenvoudiger en goedkoper was het vervoer van de producten. De tracés langs de rivieren Agger, Sieg en Wupper waren minder belangrijk voor het personenverkeer dan voor de ontsluiting van belangrijke industriële bedrijven. De belangrijkste verbindingen met normaalspoor van 1.435 millimeter waren vanaf 1874 de Volmetalbahn, vanaf 1884 de Aggertalbahn en vanaf 1897 de Wiehltalbahn. De Leppetalbahn, die in 1897 werd geopend tussen Engelskirchen en de steengroeven bij Marienheide, was een smalspoor met een spoorbreedte van 1.000 millimeter.

In de steengroeven zonder rechtstreekse spoorverbinding werd de Grauwacke via verstelbare laadbruggen in zware paardenkarren gestort en vervolgens naar het dichtstbijzijnde station vervoerd. Voor steile hellingen spande men extra paarden in. Voor de Eerste Wereldoorlog beleefden de voerlui als vrachtrijders gouden tijden. Vooral de boeren konden op die manier hun bescheiden inkomen verbeteren. Maar door de toenemende productie van straatstenen, steenslag en split bereikte het systeem de grens van wat mogelijk was. De vervoerscapaciteit was te klein en het slopende werk was te veel voor mens en dier. Veel steengroeven investeerden daarom in hun eigen vrachtwagens. In 1912 nam de groeve van Peter Lenz bij Gummersbach-Frömmersbach de eerste vrachtwagen in gebruik.

Vlak voor de Eerste Wereldoorlog werd de spoorlijn tussen Immekeppel en Lindlar aangelegd. De opening in 1912 trok veel aandacht van de bevolking. De steengroeve van de Bergisch-Märkische Steinindustrie op de Brungerst had een hellingbaan voor geremde wagons zonder locomotief als rechtstreekse verbinding met het kopstation in Altenlinde. Het was de tijd dat de productie van straatstenen belangrijker werd dan die van bewerkte stenen. Ook andere groeven werden actief op deze groeiende markt, zoals de nieuwe bedrijven in de buurt van Lindlar-Remshagen.

In veel van de grotere steengroeven in de regio lagen er kilometerslange sporen. Lorries en kieplorries werden door meerdere arbeiders geduwd of getrokken door grote paarden. Rond 1960 was zo’n paard nog aan het werk in Lindlar. Er waren particulier gefinancierde plaatselijke spoorlijnen met een spoorbreedte van 600 millimeter die de steengroeven verbonden met de grote spoorlijnen. Ook hier waren verstelbare laadbruggen in gebruik voor de verlading van de Grauwacke uit het Bergische Land. Kleine stoom- of diesellocomotieven trokken de wagons. Door de grote vraag naar locomotieven nam ook het aantal fabrikanten ervan toe. Een van de bekendste fabrikanten was de latere Deutz AG. De smalspoorlocomotieven die het Keulse bedrijf produceerde, werden gebruikt in de groeven in Lindlar-Felsenthal en Wiehl-Alperbrück

Al in 1898 was er een smalspoor met een lengte van meerdere kilometers om de steengroeven in Gummersbach-Talbecke en Marienheide-Müllenbach te verbinden met de Volmetalbahn naar Marienheide-Holzwipper. Aanvankelijk maakte men gebruik van trekdieren, maar al in 1906 werd het tracé geëlektrificeerd. Nog voor de Eerste Wereldoorlog waren hier drie innovatieve elektrische locomotieven in gebruik.

De plaatselijke smeden zorgden voor het onderhoud en de reparatie van de verschillende soorten lorries. Ze goten nieuwe lagers van loodbrons, lasten breuken in het metaal of vernieuwden de houten vloeren. Soms werkten ze ook als wagenmakers. Bij de kleinere bedrijven voerden de werknemers zelf het onderhoud aan de wagons uit.

Door de ontwikkeling van alternatieve vormen van vervoer waren de sporen in de groeven al snel niet meer zo belangrijk. Na nauwelijks 70 jaar kwam er in de jaren 1950 een einde aan het tijdperk van de stoom-, diesel- en elektrische smalspoorlocomotieven door de opkomst van wielladers en vrachtwagens. De Grauwacke uit het Bergische Land kon nu worden vervoerd zonder de moeizame en kostbare aanleg van spoorlijnen. In 1965 werd in de steengroeve van Karl Kohlmeier in Engelskirchen-Wiehlmünden de laatste spoorlijn opgeheven. De overblijfselen van de vele smalsporen zijn nog steeds te zien in het landschap. Ook tegenwoordig zijn er nog steeds simpele smalsporen in andere bedrijven in gebruik voor het vervoer van zware grondstoffen zoals leem, zand of klei.

Na meer dan 50 jaar is er sinds 2018 weer een smalspoor in bedrijf in een groeve in het Bergische Land. Vrijwilligers van de Verein der Freunde und Förderer des Bergischen Freilichtmuseums Lindlar (Vereniging Vrienden van het Openluchtmuseum Lindlar) hebben er bijna zes jaar over gedaan om 600 meter spoor aan te leggen met een spoorbreedte van 600 millimeter. Verdere informatie over het project vindt u online op  www.foerderverein-bergisches-freilichtmuseum.de.