Rond Lindlar wordt zandsteen gedolven die 390 miljoen jaar oud is. Deze steensoort komt in het Bergische Land op meerdere plekken voor en in verschillende soorten hardheid. De kleur varieert van een grijsblauwe en grijsgroene tot een grijsbruine tint. De huidige benaming voor de steen is duidelijk jonger omdat het woord Grauwacke pas 250 jaar geleden zijn intrede heeft gedaan als handelsnaam.
In het Midden-Devoon, de tijd dat de Grauwacke in het Bergische Land is ontstaan, lag Lindlar aan een ondiepe, tropische zee. Verder naar het noorden en westen lagen grote landmassa’s en naar het zuiden waren er een paar kleinere eilandjes. Rivieren voerden gestaag zanderig materiaal naar de zee waar het naar de bodem zonk en in de loop van miljoenen jaren onder grote druk versteende tot zandsteen. Tegen het einde van het Devoon plooide de zandsteen door de werking van de aardplaten omhoog. De tropische zee maakte plaats voor een alpiene gebergte. In de loop van honderden miljoenen jaren zijn de bergruggen, die ooit een hoogte bereikten van enkele duizenden meters, door verwering veranderd in het middelgebergte dat nu bepalend is voor het landschap.
In de periode van het Midden-Devoon kwamen er op het land slechts een klein aantal insecten, spinnen en mijten voor die niet konden vliegen. Pas tegen het einde van deze perioden begonnen amfibieën het nieuwe leefgebied te veroveren. Daarentegen wemelde het in de tropische zee van algen en koralen, mosselen, slakken en de voorouders van de huidige vissen. De resten ervan zijn nog steeds te vinden als indrukwekkende versteningen in de Grauwacke van het Bergische Land.
Al jaren oefenen de steengroeven van Lindlar een grote aantrekkingskracht uit op onderzoekers van over de hele wereld. Omstreeks 1960 heeft Hans-Joachim Schweizer, hoogleraar paleontologie aan de Universiteit van Bonn, hier fossiele plantenresten onderzocht. Daarbij heeft hij de resten ontdekt van een soort die tot dan toe volledig onbekend was. Als verwijzing naar Lindlar als vindplaats kreeg de soort de naam Acinosporites lindlarensis.
In 2008 konden de vakbladen een archeologische sensatie melden. De gerenommeerde geoloog Peter Giesen uit Wuppertal was het gelukt om in de steengroeve op de Brungerst een zandsteenblok met een lengte van tweeënhalve meter vrij te leggen met daarin de fossielen van twee volledige exemplaren van de Calamophyton Primaevum. Vermoedelijk zijn deze oervarens, die drie meter hoog konden worden, bij een overstroming onder een laag zand en modder terechtgekomen en versteend. Lindlar is de locatie van het oudste bos ter wereld dat 390 miljoen jaar oud is.
Nog steeds worden er in de Grauwacke van het Bergische Land fossielen aangetroffen die tot de verbeelding spreken. Vaak zijn het zeelelies, de zogenaamde Chrinoidea. Tijdens het Midden-Devoon kwamen ze veel voor in de zeeën. De dieren zaten met een steel vast aan de zeebodem. Maar bij tropische stormen raakten ze los en sloegen te pletter in de branding. De resten zonken weg in de zandlagen die steeds dikker werden. In het sediment veranderden de resten in fossielen.
Maar in het Bergische Land werd niet alleen Grauwacke gedolven. Het zogenaamde ‘marmer van Lindlar’ is een geslepen en gepolijste kalksteen. Steenhouwers gebruikten deze steen als materiaal voor altaren, doopvonten en wijwaterbakken. Ook de indrukwekkende open haarden van de kastelen Ehreshoven bij Engelskirchen, Georghausen bij Lindlar en Gimborn bij Marienheide zijn gemaakt van dit materiaal dat op een prachtige manier werd verwerkt.