Het werk in de steengroeven was hard en gevaarlijk. Tijdens het slopende werk ademden de brekers en splijters het agressieve steenstof in. Veel arbeiders leden dan ook aan silicose. De symptomen van de zogenaamde stoflongen waren ademnood en chronische bronchitis. Maar er dreigde ook gevaar voor lijf en leden door het werk met explosieven, valpartijen en vallende rotsblokken. Steeds weer deden er zich ongelukken voor met ernstige letsels en soms met dodelijke afloop. De arbeiders kregen daarom EHBO-cursussen om hulp te kunnen verlenen. Als gevolg van de vele ongelukken werd al in 1905 in Lindlar een afdeling van het Rode Kruis opgericht.
De vele ziekte- en sterfgevallen hadden een fatale uitwerking op de plaatselijke maatschappelijke structuur. Veel steenhouwers overleden voor zij de pensioenleeftijd hadden bereikt en lieten hun vrouwen en talrijke kinderen achter zonder veel spaargeld. Lindlar stond bekend als het ‘dorp van de weduwen en wezen’. Pas in 1938 werd silicose, dankzij de inspanningen van de plaatselijke arts, Dr. Wilhelm Meinerzhagen, erkend als beroepsziekte. De nabestaanden ontvingen nu een pensioen van de overheid. Als dank voor zijn inspanningen werd een straat naar de geëngageerde arts genoemd.
Vanaf 1902 gold er een strikt alcoholverbod in de groeven. Toch kregen veel arbeiders nog steeds twee loonzakjes: één zakje met geld voor hun vrouw en één met geld om zelf te besteden. De wekelijkse uitbetaling van de lonen werd spottend ook wel het ‘bal van de loonzakjes’ genoemd. Op de vrijdagen deden vooral de kroegen in Lindlar goede zaken. Een aantal bedrijven gaven de steenhouwers daarom alleen maar metalen penningen die de vrouwen dan later konden omwisselen voor contant geld.
De armoede die steeds op de loer lag, voerde ertoe dat de steenhouwers al vroeg besloten een belangengemeenschap op te richten. In het ‘Liber pastoralis’, het parochieregister van Lindlar, wordt in 1706 de oprichting vermeld van het Sint-Reinoldusgilde van de steenhouwers. De leden ondersteunden de gezinnen die in nood waren geraakt. Deze voorziening was een vroege voorloper van het Ziekte- en Overlijdensfonds van de steenhouwers dat in 1856 in Lindlar werd gesticht. In 1891 ging dit fonds op in het plaatselijke ziekenfonds. Tegenwoordig is het Sint-Reinoldusgilde van de steenhouwers een van de actiefste verenigingen in Lindlar. De leden gebruiken de inkomsten uit de jaarlijkse toneelvoorstellingen voor maatschappelijke doelen.