Veel steenhouwers keerden niet terug na de Tweede Wereldoorlog. Anderen bleven nog jaren in krijgsgevangenschap. Toch werd het werk in de steengroeven weer snel hervat. Voor de wederopbouw van de verwoeste steden en wegen waren grote hoeveelheden bouwmateriaal nodig. Met investeringen in graafmachines, wielladers en vrachtwagens konden de groeven het hoofd bieden aan de concurrentie van stenen uit België en Zweden. Het was ook de tijd dat de sporen en lorries uit de groeven verdwenen.
Aan het begin van de jaren 1950 drong de Duitse Oorlogsgravencommissie aan op een uniforme vormgeving van de oorlogsbegraafplaatsen met grafkruizen van Grauwacke. Alleen al de groeve van de Bergisch-Märkischen Steinindustrie op de Brungerst produceerde 40.000 kruizen die met de hand waren uitgehouwen. Voor dit werk dat zij in akkoord uitvoerden hadden de splijters om de 30 minuten een opnieuw geslepen beitel nodig.
Het begin van de grote Duitse economische opleving in de jaren 1950 ging ook gepaard met een groeiend tekort aan personeel. In 1954 rekruteerde de Basalt AG hun eerste 27 Noord-Italiaanse arbeiders sinds de Tweede Wereldoorlog en er zouden er nog meer volgen. Vaak woonden deze arbeiders in houten barakken of eenvoudig ingerichte tehuizen. Later werden ook arbeiders uit Joegoslavië, Griekenland en Turkije in dienst genomen.
In de jaren 1960 verschenen de raamzagen die met een mengsel van water en fijnkorrelig gritstaal met een snelheid van 15 centimeter per uur platen uit de blokken zaagden. Later werden er flexibelere draadzagen gebruikt. De machines werden steeds productiever en verdrongen steeds vaker de arbeiders. Kenmerkend voor de huidige ondernemingen zijn de enorme transportvoertuigen en computergestuurde verwerkingsinstallaties.